Hoensbroek was voor een aantal Joden in de Tweede Wereldoorlog een vluchtplaats. Tijdens de bezetting vonden deze mensen onderduik bij gezinnen in Hoensbroek.
Het merendeel van hen wist op deze manier uit handen van de Duitse bezetter te blijven. Enkelen werden alsnog door de bezetter opgespoord, gearresteerd en ten slotte afgevoerd naar concentratiekampen in het oosten, waar zij werden vermoord. Na de bevrijding van Zuid-Limburg - in september 1944 – bleef een deel van de Joodse onderduikers nog een tijd lang in Hoensbroek wonen. Hun eigen woonplaatsen waren nog steeds in handen van de bezetter. Joden, die tijdens de bezetting elders in de regio een schuilplaats hadden gevonden, kwamen na de bevrijding soms naar Hoensbroek. In deze gemeente vonden zij tijdelijke huisvesting, totdat ook zij weer naar hun eigen woonplaatsen konden terugkeren.
Ons lid Jan v.d. Berg heeft hier in de afgelopen 4 jaar in binnen- en buitenland intensief en uitgebreid onderzoek naar gedaan door informatie te verzamelen uit archieven, boeken, kranten, tijdschriften en internet. Op basis daarvan heeft hij de verhalen weten te reconstrueren. Vervolgens heeft hij zich in verbinding gesteld met voormalige onderduikers die nog in leven zijn, hun nabestaanden en nazaten van onderduikverleners. Deze mensen hebben de verhalen gecontroleerd en voorzien van correcties en aanvullingen. De 56 verhalen vormen de kern van een in september van dit jaar te publiceren monografie. Hierin staan de gebeurtenissen centraal van de Joodse onderduikers. In elk verhaal wordt ook, zij het summier, informatie gegeven over de onderduikverleners en verzetsmensen, die betrokken waren bij het onderduikwerk.
Op donderdag 24 november vond in een indrukwekkende bijeenkomst in de aula van het Broeklandcollege de presentatie plaats van het boek ‘Joodse onderduikers in Hoensbroek’. In het programma van de bijeenkomst konden de bijna 100 aanwezigen in een lezing door schrijver Jan van den Berg kennisnemen van de wijze waarop de schrijver zijn onderzoek had uitgevoerd met het boek als eindresultaat.
Hoensbroek was in de jaren van de Tweede Wereldoorlog voor een aantal Joden een vluchtplaats. In die jaren vonden deze mensen onderdak bij gezinnen in Hoensbroek. Het merendeel van hen wist op deze manier uit handen van de Duitse bezetter te blijven. Enkelen werden alsnog door de bezetter opgespoord, gearresteerd en afgevoerd naar de concentratiekampen in het oosten, waar zij werden vermoord. Na de bevrijding van Zuid-Limburg in september 1944 bleef een deel van de Joodse onderduikers nog een tijdlang in Hoensbroek wonen. Hun eigen woonplaatsen waren nog steeds in handen van de bezetter, Joden, die tijdens de bezetting elders in de regio een schuilplaats hadden gevonden, kwamen na de bevrijding soms naar Hoensbroek. In deze gemeente vonden zij tijdelijke huisvesting, totdat ook zij weer naar hun eigen woonplaatsen konden terugkeren.
Jan van den Berg is namens de Heemkundevereniging Hoensbroek in 2012 gestart met een onderzoek naar deze mensen. Hij heeft informatie verzameld uit archieven, boeken, kranten en internet, op basis waarvan hij verhalen heeft weten te reconstrueren. Vervolgens heeft hij zich in verbinding gesteld met voormalige onderduikers die nog steeds in leven zijn, hun nabestaanden en nazaten van onderduikverleners. Deze mensen hebben de verhalen gecontroleerd en voorzien van correcties en aanvullingen. De 56 verhalen, die het resultaat zijn van dit jarenlange onderzoek vormen de kern van deze monografie. Hierin staan de gebeurtenissen centraal van de Joodse onderduikers. In elk verhaal wordt ook, zij het summier, informatie gegeven over de onderduikverleners en verzetsmensen, die betroikken waren bij het onderduikwerk.
Tot dan toe was over het wel en wee van deze mensen, wie zij waren, waar zij vandaan kwamen, wat zij hebben meegemaakt in deze donkere periode en wat er met hen na de oorlog is gebeurd, weinig bekend. Met deze publicatie heeft de auteur geprobeerd deze leemte in de geschiedenis van Hoensbroek op te vullen.
In november 2016 werd door de Heemkundevereniging Hoensbroek, in de aula van het Broeklandcollege aan de Polderstraat in Hoensbroek, het boek Joodse onderduikers in Hoensbroek gepresenteerd. Hier zijn vier jaar intensief onderzoek aan voorafgegaan. In het boek staan 56 verhalen over Joodse mensen die in de Tweede Wereldoorlog in Hoensbroek onderduik hebben gevonden, of die kort na de bevrijding enige tijd in deze gemeente verblijf hebben gehouden omdat hun eigen woonplaats nog in handen was van de Duitse bezetter.
Hoewel ik als onderzoeker en auteur van het boek mijn best heb gedaan om op het spoor te komen van de Joodse onderduikers, heb ik nimmer de illusie gehad dat ik daar voor de volle honderd procent in zou slagen. Dit heb ik dan ook verwoord in de inleiding van het boek en daarbij de redenen opgegeven waarom een volkomen volledigheid mijns inziens niet haalbaar is.
In de inleiding heb ik eveneens geschreven dat ik getracht heb om hetgeen met de onderduikers is gebeurd zo betrouwbaar mogelijk weer te geven en niet aan speculatie te doen. Daarom was het in contact komen met de onderduikers, hun nabestaanden en de kinderen van onderduikverleners zo belangrijk. Zij konden immers mijn conceptverhalen controleren, corrigeren en aanvullen. Ik heb echter niet alle mensen weten te traceren en daarom zijn een deel van de verhalen uitsluitend gebaseerd op informatie afkomstig uit het internet, archieven, boeken, kranten en tijdschriften.
Wij zijn inmiddels bijna twee jaar verder en daarom vond ik het raadzaam om het boek met nieuwe informatie aan te vullen. Want intussen is het duidelijk geworden dat ik bij het onderzoek het spoor niet heb weten te traceren van de Joodse familie Huiman-Muller, die in de oorlog onderduik had gevonden bij het gezin Smeets-Palmen, wonende op Heerlerweg 120 in Hoensbroek. Ook is gebleken dat vier verhalen - die van Arthur Erich Altmann; Salomon en Eva Haringman, broer en zus; Sophia Koppels en Betsy Henriëtte Zurel-van Creveld - op een aantal punten gecorrigeerd moeten worden of aanvullingen behoeven. Bij drie van de vier verhalen heb ik toentertijd geen contact weten te leggen met de onderduikers, hun nabestaanden en de kinderen van onderduikverleners. Deze mensen hebben gereageerd na het verschijnen van het boek en mij gewezen op een aantal onvolkomenheden en soms ook aanvullende informatie verstrekt. Tenslotte is er nog een aanvulling op het verhaal van Bela Clara en Abraham de Leon, zus en broer. Dit naar aanleiding van een bijzondere ontdekking, door iemand gedaan in 2016.
Deze aanvullingen begint met het verhaal van de Joodse familie Huiman-Muller. De heer C. Vorage en zijn dochter Marion maakten mij erop attent dat deze familie in de oorlog in Hoensbroek onderduik heeft gevonden bij het gezin Smeets-Palmen en dat hun verhaal niet in het boek staat. De heer Vorage is een gepensioneerd huisarts en inmiddels 92 jaar. Hij startte in 1953 een huisartsenpraktijk op de Montfortstraat in Hoensbroek. Later verhuisde hij met zijn praktijk naar de Heerlerweg in Hoensbroek. De heer Vorage was na de oorlog de huisarts van het gezin Smeets-Palmen. Van de dochter van het gezin heeft hij later het een en ander vernomen over de Joodse mensen die in de oorlog onderduik hebben gevonden in het huis van haar ouders op Heerlerweg 120. Bij mijn bezoek heeft de heer Vorage mij verteld wat hij toentertijd van de dochter des huizes heeft vernomen. Later heb ik ook contact weten te leggen met de heer Alfred Huiman, de zoon van Edgard Huiman en Sara Fanny Emma ‘Anny’ Huiman-Muller. Hij heeft het verhaal van de dochter van het gezin Smeets-Palmen op bepaalde punten gecorrigeerd en aangevuld met nieuwe informatie. Ook het boek ’42 Joodse Valkenburgers opgepakt en vermoord’ van de auteur Jan Diederen, was een bron van informatie.
terug naar bovenEDGARD HUIMAN EN ZIJN ECHTGENOTE, EN ENKELE ANDEREN
Edgard Huiman werd geboren op 24 maart 1910 in Berg en Terblijt. Hij was de zoon van Alfred Huiman en Clara Gottschalk, soms ook wel geschreven als Godschalk. Behalve Edgard had het echtpaar nog een dochter, Julchen. Alfred Huiman was koopman van beroep en woonde met zijn gezin in Valkenburg. Op 8 mei 1940 - twee dagen vóór de Duitse inval - trouwde Edgard Huiman, de zoon, in Oldenzaal met Sara Fanny Emma ‘Anny’ Muller, geboren op 23 februari 1915 in Oldenzaal. Zij was de dochter van Nathan Muller en Helene Aschoff. Edgard Huiman en zijn vrouw woonden bij de Duitse inval op Wilhelminalaan 70 in Valkenburg en het echtpaar zou pas na de oorlog een kind krijgen. Omdat de Duitse bezetter het ongewenst vond dat straatnamen naar nog in leven zijnde leden van het koninklijk huis genoemd waren, werd Wilhelminalaan gewijzigd in Hendrik van Viandenlaan. Edgard Huiman was een handelaar in slagersbenodigdheden. Daarnaast handelde hij in bakkersbenodigdheden en huiden en had hij ook nog een papiergroothandel.
In de oorlog kwam het leven van de Joodse inwoners van Valkenburg door de anti-Joodse maatregelen van de kant van de Duitse bezetter steeds meer onder druk te staan. Op 19 augustus 1941 had Edgard Huiman op last van de bezetter zijn radio moeten inleveren. Op die dag werden in totaal negentien toestellen, waaronder die van Edgard, opgehaald door de Wehrmacht. Nauwkeurig werd bijgehouden wie welk toestel had ingeleverd, met inbegrip van o.a. merk, type en serienummer.
Begin 1942 moet Edgard Huiman nog steeds actief zijn geweest met het uitoefenen van zijn beroep, want in de Limburger Koerier van 31 december 1941 staat een advertentie waarin hij als handelaar in slagersbenodigdheden zijn vrienden, bekenden en begunstigden een zalig nieuwjaar toewenste.
Edgard Huiman was de eigenaar van een Amerikaanse auto, merk Chevrolet. Vanaf 23 januari 1942 mocht hij deze niet meer gebruiken op last van de bezetter. Later in dat jaar zou zijn auto in beslag worden genomen. De bezetter had namelijk besloten tot liquidatie over te gaan van de inventaris van Edgard Huiman en zijn vrouw, nadat gebleken was dat zij waren ondergedoken. Het is niet bekend wat er verder met de auto is gebeurd.
De bewegingsvrijheid van de Joodse inwoners van Valkenburg werd beknot omdat zij vanaf 22 juni 1942 hun fietsen moesten inleveren. De bezetter stelde daarbij de voorwaarde dat, indien een kapotte fiets werd ingeleverd, de reparatie op kosten van de Joodse eigenaar zou worden uitgevoerd. Tussen 22 juni en 16 juli 1942 werden in totaal zestien fietsen ingeleverd. Edgard Huiman had een transport-herenfiets ingeleverd van het merk Simplex en zijn vrouw een damesfiets, welke ongemerkt was.
Ergens in de tweede helft van 1942 dook Edgard Huiman met zijn vrouw en enkele anderen onder. De exacte datum waarop dit gebeurde is niet bekend. Op 30 december 1942 plaatste de gemeente Valkenburg in het bevolkingsregister, achter de naam van Edgard Huiman, de volgende opmerking: ‘VOW’, hetgeen betekent Vertrokken Onbekend Waarheen.
Uit het volgende verhaal kan men opmaken dat Edgard Huiman ervan uitging dat hij de onderduik en oorlog zou weten te overleven. Nog voordat hij in onderduik ging had hij zijn spullen ondergebracht bij vrienden, kennissen en buren. Daar zaten ook een paar schoenen bij. Een zak, enkel met linkerschoenen, gaf hij in bewaring bij een zekere Jozef Kengen aan het station. Een zak, uitsluitend met rechterschoenen, leverde hij af op een ander adres. Op deze manier voorkwam hij dat zijn schoenen tussentijds door anderen gedragen zouden worden.
Over de wijze waarop de Joodse mensen in onderduik zijn gegaan, kan het volgende verteld worden. Op zekere dag zagen zij dat er zich mensen verzamelden aan de overkant van het huis aan de Wilhelminalaan. De Joodse mensen – die kennelijk op alles waren voorbereid – vertrouwden het niet en zijn via de achterdeur gevlucht uit het huis. Zij kwamen in de zijstraat uit, de Halderstraat, waar zij in een auto stapten van de Valkenburgse architect Hubert Philips. Het is niet bekend of er sprake is geweest van een vooropgezet plan voor wat betreft de vlucht met deze auto. Wel staat vast dat de Joodse mensen uiteindelijk terecht kwamen bij een huisarts uit Valkenburg. De naam van deze huisarts is niet bekend. In die tijd kende Valkenburg twee huisartsen: dokter Pinckers en dokter Kettler.
De Joodse mensen werden door de huisarts uit Valkenburg met diens auto naar het katholieke gezin Smeets-Palmen in Hoensbroek gebracht. In de oorlog mocht een selecte groep mensen van de Duitse bezetter nog een auto hebben, de anderen hadden deze moeten inleveren. Huisartsen maakten toen deel uit van de selecte groep. Kennelijk behoorde ook de architect Hubert Philips tot deze groep.
Frans Smeets was slager van beroep en zijn zaak annex woonhuis bevond zich op Heerlerweg 120 in Hoensbroek. Het huisnummer is in 1964, tijdens een vernummering, gewijzigd in 152. Het pand is inmiddels afgebroken. Op zeker moment is Frans Smeets gestopt met zijn slagerij, want op zijn persoonskaart van het bevolkingsregister is te lezen dat hij later mijnwerker van beroep werd en vervolgens een wagen- of wagoncontroleur. Wanneer deze wijzigingen hebben plaats gevonden is niet bekend. Mogelijk dat hij reeds voor de oorlog geen slagerij meer had.
Frans Smeets was gehuwd met Maria Lucia ‘Lucie’ Sophia Palmen. Het echtpaar had twee kinderen, te weten een zoon en een dochter. Bij de Duitse inval in Nederland waren zij 19 resp. 17 jaar. De zoon was toen mijnwerker van beroep. Het gezin was in mei 1932 van Brunssum naar Hoensbroek verhuisd en in datzelfde jaar vroeg Frans Smeets een Hinderwetvergunning aan voor de oprichting van een slagerij met werkplaats op Heerlerweg 120.
Waarom de Joodse mensen juist bij dit Hoensbroekse gezin terecht kwamen is niet bekend. Misschien was dit het gevolg van een zakelijke relatie. Frans Smeets was immers slager van beroep of was dit geweest en Edgard Huiman handelde in slagersbenodigdheden. De onderduikers zaten tijdens hun onderduikperiode op de bovenverdieping en het gezin Smeets woonde op de begane grond. De onderduikers zouden tot aan de bevrijding op dit adres blijven.
Edgard Huiman en zijn echtgenote, en enkele anderen hebben dus ondergedoken gezeten bij het gezin Smeets-Palmen in Hoensbroek. Maar wie waren de anderen? Volgens de dochter van het gezin Smeets-Palmen ging het om twee personen, namelijk de dochter van het Joodse echtpaar en de moeder van Edgard Huiman, te weten Clara Huiman-Gottschalk. De vader van Edgard Huiman, Alfred Huiman, was op 21 november 1942 in Valkenburg op 78-jarige leeftijd komen te overlijden. Betekent dit dat de onderduikers pas na deze datum bij het gezin Smeets in onderduik zijn gegaan?
De verklaring van de dochter van het gezin Smeets-Palmen levert een probleem op voor wat betreft de dochter van het Joodse echtpaar. Volgens genealogische gegevens hebben Edgard Huiman en zijn vrouw nooit een dochter gekregen, alleen een zoon, die pas jaren na de oorlog op de wereld zou komen. Dit zou in de loop van het onderzoek bevestigd worden door Alfred Huiman, de zoon van Edgard Huiman en Sara Fanny Emma ‘Anny’ Huiman-Muller.
Volgens Alfred Huiman ging het ook niet om twee andere personen, maar om vijf andere personen. Volgens hem waren dat Clara Huiman-Gottschalk, de moeder van zijn vader; Julchen ‘Julie’ ‘Joel’ Huiman, de zus van zijn vader; Lenie Muller, de jongste zus van zijn moeder; Lies Muller, de oudste zus van zijn moeder, samen met haar man, Simon Frankenhuis.
De dochter van het gezin Smeets-Palmen was erbij toen de Joodse onderduikers bij hen aankwamen. Edgard Huiman en zijn vrouw waren welgestelde mensen. Hij was niet alleen handelaar maar ook eigenaar van een aantal huizen. Bij hun aankomst in Hoensbroek toonde Sara Huiman-Muller aan Maria Smeets-Palmen en dochter het korset die zij droeg. Van het korset waren de baleinen verwijderd, om plaats te kunnen maken voor papiergeld. Dit geld had men eventueel nodig om het onderduiken te kunnen betalen. Soms vroegen onderduikverleners om een bijdrage in de extra kosten die zij moesten maken om andere mensen in huis te kunnen opnemen. Het is niet bekend of het gezin Smeets-Palmen hierom gevraagd heeft.
In het huis op Heerlerweg 120 verbleven nu twee jonge, ongehuwde vrouwen. Dit leverde soms een probleem op. Want de dochter van het gezin Smeets-Palmen kon immers vrij rondlopen en deelnemen aan tal van activiteiten waar jonge mensen van die leeftijd nu eenmaal behoefte aan hebben. Maar dit alles was niet mogelijk voor de andere jonge vrouw, Lenie Muller. Voor haar eigen veiligheid, maar ook de veiligheid van de anderen, moest zij op de bovenverdieping verblijven. Lenie wilde ‘uitbreken’ en moest door de andere familieleden min of meer in bedwang worden gehouden. Dit leverde op den duur wrijving op tussen de onderduikers, maar ook tussen de twee jonge vrouwen. Volgens de dochter van het gezin Smeets-Palmen speelde jaloezie daarbij een rol, hetgeen te begrijpen is.
Zoals gezegd bewoonden de Joodse onderduikers de bovenverdieping van het huis. Op deze verdieping bevond zich een nis met kleine afmetingen. Als er aan huis gebeld werd - men wist nooit wie er aan de deur stond - moesten de onderduikers schuil houden in deze nis die voor de buitenwereld onzichtbaar kon worden gemaakt. Om de onderduikers snel en adequaat in de nis te krijgen moest er geoefend worden. Dit was vooral een probleem voor de moeder van Edgard Huiman, vanwege haar hoge leeftijd. De Duitse bezetter heeft echter nooit een inval gedaan.
Frans Smeets heeft altijd een pistool in huis gehad. Niemand wist hiervan. Het wapen zou pas ontdekt worden na zijn dood.
Na de bevrijding van Zuid-Limburg keerde Edgard Huiman met zijn vrouw spoedig terug naar Valkenburg. Hoensbroek werd op 18 september 1944 bevrijd, Valkenburg een paar dagen eerder. Het zuidelijk deel van het stadje (ten zuiden van de Geul) werd op 14 september bevrijd, het noordelijk deel pas op 17 september. Het echtpaar werd reeds op 20 september 1944 ingeschreven in het bevolkingsregister van Valkenburg. Zij betrokken hun oude woning op Wilhelminalaan 70. Edgard Huiman nam ook zijn beroep weer op, maar hij bezat niets meer en moest helemaal opnieuw beginnen. Hij was kort na de bevrijding eveneens actief in het Joodse hulpcomité in Valkenburg. Het comité was een Joods initiatief en had het ondersteunen van Joodse mensen als doel.
Op 17 maart 1951 kwam in de Vroedvrouwenschool in Heerlen Alfred ‘Freddy’ Nico Huiman op de wereld, de zoon van Edgard en Sara Huiman. Hij is hun enig kind. Op 22 februari 1964 zou hij zijn Bar mitswa vieren. Hij was toen oud genoeg om verantwoording te kunnen afleggen voor zijn leven als gelovig persoon. Zo iemand is religieus volwassen en kan deel uitmaken van een Minjan, een groep van ten minste tien volwassen Joodse mannen die nodig zijn voor een volledige Joodse gebedsdienst. Het feest werd gehouden in Hotel Voncken, gelegen aan het Walramplein in Valkenburg.
Eind jaren 60 of begin jaren 70 hebben Edgard Huiman en zijn vrouw in Israël, door de stichting Keren Kayemeth LeIsrael-Jewish National Fund, een boom laten planten ter gelegenheid van hun 25 jaar bevrijding. Met het planten van deze boom wilden zij de onderduikverleners, Frans Smeets en zijn echtgenote, een eer bewijzen. Hun naam is met deze boom verbonden.
Edgard Huiman, zijn vrouw en zoon, zijn in 1959 verhuisd van Wilhelminalaan 70 naar Halderstraat 2 in Valkenburg. Op 22 februari 1994 kwam Edgard Huiman in Valkenburg te overlijden. Zijn vrouw overleed op 10 december 1996 in Valkenburg. Zij werden begraven op het Joodse deel van de algemene begraafplaats op de Cauberg in Valkenburg. Hun graven liggen naast elkaar.
ARTHUR ERICH ALTMANN
In mei 2017 stuurde de heer H. Altmann, de zoon van Arthur Erich Altmann mij een mail waarin hij mij opmerkzaam maakte op een aantal onvolkomenheden in het verhaal van zijn vader. Ook had hij aanvullende informatie.
Hij schreef dat zijn vader inderdaad Arthur Erich Altmann heette, maar gaf als aanvulling dat Erich zijn roepnaam was.
In het verhaal heb ik geschreven dat Arthur enig kind was, maar dit is niet correct. Volgens de zoon had hij twee zusters, waarvan de jongste jaren vóór de oorlog aan een ziekte was overleden. De andere zus, Augusta Charlotte, was getrouwd en woonde tijdens de oorlog met haar man en zoon in Eindhoven. In 1942 lieten zij hun zoon bij een vrijgezelle onderwijzeres in Den Bosch onderduiken. De zoon overleefde de oorlog, maar zijn ouders werden slachtoffers van de Holocaust. Augusta Charlotte en haar man werden naar Sobibór gedeporteerd. In dit beruchte kamp werden zij, direct na aankomst, op 21 mei 1943 vermoord.
Verder gaf de heer H. Altmann nog een aanvulling. Zijn vader was van Münsterberg naar Rotterdam gekomen, met de bedoeling in deze havenstad de boot naar Zuid-Amerika te nemen. Hij wilde naar Equador of Bolivia. Maar toen hij in Rotterdam aankwam bleek zijn boot niet meer uit te varen.
SALOMON EN EVA HARINGMAN, BROER EN ZUS
Na de boekpresentatie, in de aula van het Broeklandcollege, heeft er in het buurtblad van Maria-Gewanden een artikel gestaan over het boek, waarbij tevens een foto was geplaatst van Salomon en Eva Haringman. De namen van de twee kinderen werden daarbij niet vermeld. Hillie Neuteboom-Weening heeft dit artikel bij toeval gezien en meende op de foto Eva te herkennen als een meisje, dat zij vanuit de oorlog kende en dat bij haar ouders ondergedoken was geweest in de oorlog. De jongen kende zij als Bobby. Zij was echter niet bekend met hun achternamen. Via de secretaris van de heemkundeverenging kwam zij in contact met mij. Zij had aanvullende informatie voor mij met betrekking tot de onderduik van Eva Haringman.
In het boek heb ik geschreven dat Eva Haringman in Treebeek onderduik heeft gevonden, waarschijnlijk bij het echtpaar Benjamins op Treebeekplein 83. Nu blijkt dat Eva, alvorens naar Treebeek te gaan, een tijd lang in het huis van het gezin Weening in Hoensbroek heeft gezeten. Het gezin Weening bestond uit tien personen en woonde op Voorstraat 22. Johan Hendrik, de vader, was bovengronds mijnwerker en Eefje van der Meulen, zijn echtgenote, was huisvrouw. Hillie, de dochter en jongste van het gezin, was van dezelfde leeftijd als Eva. Beiden waren in 1940 geboren en verschilden precies een maand in leeftijd. Het echtpaar Weening heeft aan hun kinderen en aan anderen verteld dat Eva bij hen logeerde. Maar dochter Hillie bleef bij voorbaat ontkennen dat er een meisje bij hen logeerde. Zij heeft zij dit ook verteld aan buitenstaanders. Hillie was toen ongeveer drie jaar oud en te jong om alles te kunnen begrijpen. Op zeker moment namen haar ouders het besluit dat Eva naar een ander onderduikadres moest gaan. Zij maakten zich zorgen voor de veiligheid van het gezin en dat van Eva. Zij waren bang dat de stellige uitspraak van hun jongste dochter, dat Eva niet bij hen logeerde, ‘slapende honden’ wakker zou maken. Kennelijk is Eva op die manier in Treebeek terecht gekomen.
Hillie Neuteboom-Weening heeft nog steeds een foto van Eva Haringman in haar bezit. Dit is ook de reden waarom zij Eva meende te herkennen op de foto in het buurtblad van Maria-Gewanden. Zij heeft nimmer geweten wat er verder gebeurd is met het Joodse meisje. Hillie was dan ook blij toen zij vernam dat Eva en haar broer de oorlog hadden overleefd.
Eva Haringman is begin 2018 komen te overlijden. Zij werd 77 jaar.
terug naar bovenSOPHIA KOPPELS
In januari 2017 ontving ik van de heer J. Keuning, de zoon van Sophia Koppels, een mail waarin hij mij attendeerde op een aantal onvolkomenheden in het verhaal van zijn moeder.
Volgens de heer Keuning is de voornaam van zijn moeder niet Sophia. maar Sophie.
Sophie Koppels heeft inderdaad twee zusters, te weten Elisabeth en Henriëtte, en beiden hebben de oorlog overleefd. Echter, in mijn verhaal heb ik geschreven dat Elisabeth inmiddels is overleden en dat Henriëtte nog in leven is en tegenwoordig in Israël woont. Dit is niet correct. Het was Elisabeth die na de oorlog naar Israël is verhuisd en daar onlangs is overleden. Henriette is altijd in Nederland blijven wonen en woont daar tot op de dag van vandaag.
terug naar bovenBETSY HENRIËTTE ZUREL-VAN CREVELD
Vrij kort na de uitgave van het boek heeft een familielid van Betsy Henriëtte Zurel-van Creveld met mij contact opgenomen. Tot mijn spijt zijn de aantekeningen, die ik toen van het gesprek heb opgemaakt, verloren gegaan tijdens mijn verhuizing. Ik weet mij nog te herinneren dat de persoon in kwestie vertelde dat Betsy van nature lichtblond haar had en dat zij haar haren dus niet had laten blonderen.
Zelf heb ik over Betsy nog aanvullende informatie weten te vinden. Betsy en haar man, Jo Zurel - zij waren op 8 oktober 1942 in Amsterdam getrouwd - hebben een tijdje ondergedoken gezeten in Maarssen. Het stel is omstreeks juli 1943 vandaar naar Limburg vertrokken.
terug naar bovenBELA CLARA EN ABRAHAM DE LEON, ZUS EN BROER
Bij het opruimen van de garagebox van zijn moeder vond Frank Hemminga twee albums met tal van foto’s van de Joodse crèche aan de Plantage Middenlaan in Amsterdam. Vanuit de crèche werden honderden kinderen naar onderduikgezinnen elders in het land gesmokkeld. Gea Venema, later gehuwd met Willem Hemminga, werkte in de eerste oorlogsjaren als kinderverzorgster op de crèche. In september 1941 moest zij de crèche verlaten omdat er vanaf dat moment alleen nog maar Joodse vrouwen mochten werken. In 2016 liet Frank Hemminga de foto’s zien aan de buitenwereld.
Naar de kinderen op de foto’s werd vervolgens onderzoek gedaan, om te achterhalen wie zij waren en wat er met hen verder is gebeurd. In de twee albums zitten drie foto’s waarop Bela ‘Betty’ Clara de Leon te zien is. Twee van de drie foto’s laten wij hier zien. Bela ‘Betty’ Clara de Leon werd in de crèche ook wel ‘Napoleon’ genoemd of ‘Nappa’. Haar achternaam komt immers voor een deel overeen met de naam ‘Napoleon’. Het is goed verklaarbaar dat zij een bijnaam had omdat in de crèche ook haar nichtje zat, die Betty de Leon heette.
HENRI WALLEGA EN ZIJN ECHTGENOTE
De wijk MARIA-GEWANDEN, een nieuw boek
Een nieuw boek, dat verhaalt over de Steenberg, Kasteelbuurt en omringende straten door de jaren heen ........
De leden van onze vereniging verzamelen heel veel historische informatie, die we regelmatig vastleggen in allerlei publicaties in brochure- of boekvorm, maar ook ......
We houden onze leden op de hoogte van de gebeurtenissen in de vereniging, de werkzaamheden van de werkgroepen, etc. Een verenigingsblad is daarvoor bij uitstek het medium. Daarom geven we het blad Oos Gebrook uit, waarmee we hen drie maal per jaar op de hoogte houden.
Al in 1869 ontdekte burgemeester Slanghen bij het verbreden van de weg die destijds vanuit Hoensbroek naar Terschuren leidde een Romeinse platte daktegel met opstaande boorden. In een naburige akker werden stukken Romeins aardewerk gevonden .......
Op 18 september 1944 trokken Amerikaanse troepen Hoensbroek binnen en daarmee kwam voor ons dorp een eind van een donkere periode. In de ruim 4 jaar sinds Duitse troepen ons land binnenvielen is ook aan Hoensbroek de Tweede Wereldoorlog niet ongemerkt voorbij gegaan .......
Wandelingen die u langs de vele gebouwen van Hoensbroek met een monumentaal verleden voeren; ook langs plekken waar die verdwenen zijn. En behalve langs gebouwen voeren deze wandelingen u ook door de groene gebieden, die Hoensbroek rijk is.
Jan Lucas Röselaers is de persoon, die als geen ander van 1911 tot 1949 het beeld heeft bepaald van Hoensbroek door de uitleg van diverse mijnkolonieën, de bouw van nieuwe kerken en scholen en bovenal de aankoop en ingrijpende restauratie van kasteel Hoensbroek.
De start van de steenkoolproductie van de Staatsmijn Emma in 1911 leidde in enkele tientallen jaren tot de groei van Hoensbroek van een slaperig boerendorp van 1200 inwoners tot een industriegemeente met meer dan 20.000 ingezetenen .......